Hoe vaak sta je niet met een open mond naar iets te kijken. Van bewondering of van ontzag, vergeten waar je bent en hoe je staat, opgenomen in de observatie, weerloos en krachteloos door de uitstralende pracht. Het basiliscusoog staart, de schoonheid fascineert, de indruk verwart de simpele geest met de slechte bedoeling, en kletterend storten de bloedige wapenen brandschoon op de straatstenen. De strijd is gestreden zonder gestreden te zijn.
Oh, was de schoonheid maar tot koning der mensen gekroond, dan hadden we een pacifist als heerser.
In het dierenrijk gaan schoonheid en afschrikking ook hand in hand. Of de schoonheid door dieren op waarde geschat wordt, weet ik niet, waarschijnlijk maakt een beest bij een lichte dreiging zich snel uit de voeten, zo vlug als zijn pootjes hem kunnen dragen, zal ik maar zeggen. Meditatie kennen dieren niet. Alhoewel, wie weet zijn al die bewegingsloze slangen kunstenaar en kunstliefhebber ineen. 80% van hun tijd, de taal kennen ze niet, maar goed die beoefenen wij als mensen toch grotendeels voor het drijven van de dagelijkse handel en het plaatsen van platitudes in de daagse wandel.
Gedichten kunnen ook een verlammende uitwerking hebben. Met weinig woorden veel zeggen, een geserreerd gedicht beweegt zelf, de lezer zit en geniet, uiterlijk onbewogen, maar wat beweegt daarbinnen niet, de associaties rennen rondjes in mijn hoofd in trainingspak. In een vloeiende beweging lossen zwarte letters op tot een bevredigend gevoel. Met de kracht van kernfusie.
De titel van dit stuk is ook de titel van een gedicht van Ilja Pfeijffer. Niks geserreerd, overboord met de bescheidenheid, dit is mitrailleurgeweld en yes I love it. Jezelve in een trance schreeuwen. Dat kon Johnny the Selfkicker en het kan ook met de gedichten uit de bundel “In de naam van de hond” van Ilja Pfeijffer. Lesmateriaal voor workshops. Beter dan die stupide lachsessies die in het Vondelpark worden onderricht. Waarin mensen als lelijke slangen met buikpijn door het gras rollen. Zich op de knieën slaan tot ze die niet meer hebben. Ik heb er wel eens naar staan kijken. Helaas rolt er nooit iemand de vijver in.
ze laten mij mythisch de zanger met een mond vol grind
die gele drank mag spuwen in de vulkaan en schepen mag breken
en ik laat stenen zweven zij zullen mij hun spook laten zoeken
in blonde krochten blaffend met jodelend smoel en wind door mijn builen
niet na te zingen zo schroevend en al weet ik het ei eindelijk kansloos
warm welig goed als toeven in voortaan zij zullen het breken
omdat zij niet zien wat het is
Het moet een Monty Python scène zijn, waarin soldaten ten tijde van de Eerste Wereldoorlog sluipend door loopgraven af en toe een hoofd omhoog steken om een strofe van dodelijke schoonheid naar de tegenstander te slingeren. Shakespeare dist Goethe. Decimeren door declameren, dàt is pas kunst. En sterven door de schoonheid van een gedicht, dàt is op zijn beurt pas een dood, daar ren je niet voor weg. Die onderga je en godverdomme wat blijkt, je staat op als een herboren man wanneer de trein op de eindbestemming tot stilstand is gekomen.
Een drie uur durende treinreis zit je op het randje van je stoel. En dan zwerf je door Vlissingen, je loopt wat door de snijdende kou, je vind warmte bij een albatros en bij toeval loop je de Iguana Zoo binnen.
Sta je daar weer met open mond. Een jonge albino python, over 8 jaar 8 meter? Daar loop je niet voor weg, daar kom je voor terug!